Doelgroep

Doelgroep

Beide 'Luister & doe mee!' programma's richten zich op kinderen met een talige ontwikkelingsleeftijd van 4 tot 7 jaar die belast kunnen zijn met 1 of meerdere onderstaande problemen:


  1. zwakke auditieve aandacht
  2. zwak auditief geheugen
  3. receptieve taalontwikkelingsachterstand of -stoornis
  4. expressieve taalontwikkelingsachterstand of -stoornis
  5. auditieve - en/of taalproblemen ten gevolge van meertaligheid  


 

 Enkele kenmerken behorend tot de bovenstaande problematiek zijn:



  • Het kind heeft meer tijd nodig om te ontdekken wat er gezegd is en vraagt zodoende vaak om herhaling door te zeggen: “huh” en “wat zeg je?”, terwijl het gehoor voldoende is.


  • Het kind kan niet goed verstaan wanneer er veel achtergrondlawaai is; bijvoorbeeld in de klas, op het schoolplein of in het zwembad. Dit in tegenstelling tot situaties met weinig achtergrondlawaai, waarin het kind wel alles goed kan verstaan.


  • De aandacht dwaalt snel af bij gezamenlijke gesprekken; bijvoorbeeld thuis tijdens de maaltijd of tijdens het kringgesprek op school.


  • Het kind geeft inadequaat antwoord op vragen; de reacties lijken vaak niet passend bij de vraag of opdracht.


  • Met regelmaat antwoordt het kind voordat een vraag volledig is gesteld. Door een te snelle reactie mist het kind de rest van de aangeboden informatie.


  • Op mondelinge opdrachten wordt opvallend slechter gepresteerd dan op schriftelijke opdrachten doordat het kind visueel vaardiger is dan auditief.


  • Terloops gegeven informatie en/of opdrachten worden niet of slechts in beperkte mate door het kind opgevangen.


  • De articulatie is onduidelijk doordat klanken, klankcombinaties en/of lettergrepen worden vervangen en/of weggelaten.


  • Het kind heeft moeite met het begrijpen van woorden, vragen, opdrachten of een verhaal doordat het een geringe passieve woordenschat tot zijn beschikking heeft en/of een gering zins- en verhaalbegrip.


  • Het kind gebruikt zelf algemene woorden als ‘dinges’, ‘dat’ of een vereenvoudiging van een woord (bijvoorbeeld man in plaats van oom, winkeldief, caissière) om tot productie te komen.


  • De zinnen die het kind gebruikt zijn kort en/of onvolledig qua opbouw en inhoud.


  • Het kind valt qua contactname op in vergelijking met zijn leeftijdsgenoten.
    Zo kan het kind verlegen lijken, omdat het bijvoorbeeld niet of slechts gering deelneemt aan (kring)gesprekken, het gering oogcontact maakt en het moeite heeft met beurtnemen of een beurt adequaat invullen.
    Anderzijds kan het kind ook te vrij gedrag vertonen, bijvoorbeeld wanneer het telkens voor zijn beurt praat of door de kring roept, waardoor een contactmoment verstoord raakt.


  • Het kind komt pas in aanraking met de tweede taal vanaf het moment dat het naar de basisschool gaat.